Tag Archives: weird weekends

NEnz’s Weird World

summer_alvaro_dominguez copy

Drie bizarre avonturen uit Spanje:

IJs, ijs, baby!

We waren net een uur in Valencia, liepen langs het strand en zagen iemand voorbijwandelen met een ijsje. Omdat ik tegenwoordig voor De ijsfiets werk (daar kun je de allerlekkerste ijsjes eten en de allercoolste ijskar huren van Nederland, dus, mocht je binnenkort een feestje hebben…), dacht ik meteen: oooo, laat ik hier ook even de ijsjes testen! Want: op en top zomergevoel natuurlijk. Dus schuifelde ik op mijn espadrilles ik de eerste ijssalon in die ik tegenkwam, alwaar ik met handen en voeten (no hablo español) probeerde uit te leggen dat mijn vriend twee bolletjes ijs in een bákje (doe dan verdomme ook niet zo moeilijk) wilde en ik twee bolletjes ijs op een hóórntje. Met tot gevolg dat ik een ijshoorn kreeg aangereikt ter grootte van een polsstok, met twee bollen ijs ter grootte van grapefruits. I kid you not. Ik stamelde nog iets van: ‘Wow, that’s one big ice cream!’, waarop de ijsverkoopster mij glazig aankeek (no hablo Inglés). Eenmaal buiten in de brandende zon begonnen die bollen te smelten als een malle, waardoor mijn volledige rechterarm gehuld was in ijs en ik als een idioot probeerde mijn ijs weg te werken. En het ergste: het was niet eens lekker! Het smaakte naar zoet op zoet op zoet (laat dit een wijze les zijn van uw ijsprofessor: als je bij de ijssalon van die bakken met hoog opgespoten ijs ziet, is dat eigenlijk nooit écht lekker ijs, want véél opgeklopte lucht). Ondertussen liepen er natuurlijk allemaal strandgangers langs die lachend naar mij wezen (ik overwoog nog even een buiging te maken, maar was te beschaamd). Toen was ik er klaar mee. Ik heb de hele zooi zó in de prullenbak gegooid en de rest van de vakantie geen enkel Spaans ijsje meer aangeraakt. Je kunt het meisje wel (tijdelijk) uit De ijsfiets halen, maar je kunt De ijsfiets niet uit het meisje halen.

Sterven in een donutpyjama

Na twee dagen genieten van zon, zee en strand, werd ik ’s ochtends wakker terwijl ik dacht: ‘wat voelt mijn lip raar aan?’. In het donker schuifelde ik naar de badkamerspiegel, alwaar ik oog in oog stond met de blonde versie van Kylie Jenner, maar dan slecht uitgevoerd. Mijn onderlip was opgezwollen ter grootte van een schoteltje (als het nou mijn bovenlip was geweest, had dit nog een succesvolle look kunnen zijn). In paniek maakte ik vriendlief wakker: ‘Help, er is iets raars met mijn lip!’. Hij keek me aan en zei: ‘Kun je eerst even ophouden met je tong uitsteken?’. NIET wat je op zo’n moment wil horen. ‘Dit is het’, dacht ik. ‘De volgende fase is dat mijn luchtpijp wordt dichtgedrukt en ik hier sterf, in een Valenciaanse hotelkamer, met een kop als een oude Kylie Jenner in een pyjama met donutprint’. Gelukkig was het geen allergische reactie op voedsel (ik verdacht die dekselse sardientjes van de dag ervoor al), maar reageerde mijn verbrande lip raar op de hormoonzalf die ik ’s nachts gebruikte op mijn wang. Daar kwam ik achter doordat ik dus twee dagen achter elkaar met deze bizarre look wakker werd. De rest van de vakantie noemde mijn lief mij ‘Sebastiaan’, naar de krab uit De Kleine Zeemeermin.

La cucaracha

De hele vakantie lang was ik een beetje op mijn hoede en vooral ’s avonds in het donker: bang dat ik oog in oog zou komen te staan met de beruchte Spaanse cucarachas. Oftewel: kakkerlakken (brrr). Tijdens een vorige trip in Valencia liepen wij – op klaarlichte dag notabene – over de pier, toen er één vrolijk voorbij kwam wandelen met een hoedje op, schoentjes aan en een koffertje in zijn hand. Ooit heb ik mijn broertje eens in zijn arm gebeten toen ik op de vlucht was voor een kakkerlak in de tuin van ons toenmalige vakantiehuisje en hij dacht lollig te zijn door mijn vluchtroute te blokkeren (blinde paniek maakt van mij een beest). Dus liep ik ’s avonds uiterst alert rond, met mijn blik vooral strak op de grond gericht. Op de laatste avond zaten we gezellig gin-tonics te pimpelen in een hippe club, toen ik iemand die aan de bar hing, ineens woest met zijn voet op de vloer zag stampen en iets kleins in een vloeiende beweging ónder de bar zag schuiven. Ah, dat was de cucaracha.

Foto: ‘Summer’ door Alvaro Dominguez

De leukste facebook-pagina

NEnz’s Weird Weekends

Een doodnormale week kan binnen een mum van tijd héél anders worden, zo heb ik gemerkt. Vorige week belde mijn moeder mij doodleuk met de vraag: “Raad eens waar ik ben?”. Waarop het antwoord bleek: in een ziekenhuisbed. Sedert: de nacht ervoor.  Ik hoef je denk ik niet te vertellen dat ik daarop lichtelijk hysterisch werd: dat hebben meisjes nou eenmaal met hun moeders.

Twee weken geleden ongeveer kreeg mijn moeder een lichte chemokuur. De dag na de kuur troffen mijn opa & oma haar aan als een soort wervelwind die door het huis trok, onderwijl dekbedden luchtend, strijkend, de trap op en neer hollend en door het park rennend om boodschappen te hamsteren. “Ik heb zó veel energie!” riep ze nog. Maar vorig weekend sloeg de koorts toe, die een temperatuur van 40 graden haalde; code rood als je net chemo hebt gehad. Omdat de koorts niet daalde, moest mijn moeder ineens opgenomen worden in het ziekenhuis. En omdat de artsen er maar niet achter kwamen waardoor de koorts aanbleef (bij een gewoon, gezond mens is ‘ie binnen drie dagen wel weg; maar mijn moeder had al sinds zondag hoge koorts), moest ze zolang blijven. Elke dag ging ik langs met warme sokken, schone was, lekkere theetjes en een verse aanvoer van bladen. Nu weet ik niet of je ooit in een ziekenhuis bent geweest, maar de glamour is daar natuurlijk ver te zoeken. Toen ik mijn moeder ging bezoeken, verbaasde ik me er weer over hoe weinig privacy je hebt in het ziekenhuis en hoe je bent overgeleverd aan de andere zieke mensen in je kamertje.

Zo lag rechts van mijn moeder een man die al gauw de bijnaam ‘Meneertje Jaja’ kreeg. Dit was een bejaarde man, gekleed in een uitgelubberd Onslow-hemd en een korte gestreepte pyjamabroek die een zuurstoftank met zich meedroeg. Meneertje Jaja was overgebracht uit een bejaardentehuis nadat hij plat op zijn gezicht was gevallen, wat hem de nodige blauwe plekken in ’t gezicht had opgeleverd, naast het blinde oog dat hij al had (quote van mijn moeder: “Leuk als je midden in de nacht een ziekenhuisbed krijgt toegewezen en hij het eerste is wat je ziet als je de volgende ochtend wakker wordt”). Tevens verzuchtte hij de hele tijd “Jaja…”, wat hem natuurlijk zijn glorieuze bijnaam opleverde. Tijdens bezoekuren schoten we geregeld in de lach als we hem weer hoorden Jajaën. Uiteindelijk werd Meneertje Jaja opgehaald door zijn zoon en diens zoon; allebei het evenbeeld van Meneertje Jaja, maar dan uitgevoerd in steeds kleinere versies. Net Matroesjka-poppetjes.

Ook was er een hele lieve oudere mevrouw, gekleed in zo’n gezellige oudere-mevrouwen-pyjama, die de hele tijd druiven en Ferrero Rocher at. Die mevrouw was de leukste patiënt in de kamer.

In het weekend zaten we middenin het bezoekuur rond het bed van mijn moeder, ondertussen Japanse zeewier snacks etend die schoonzusje R. had meegenomen vanaf Bali toen de zuster verkondigde dat er een nieuwe patiënt zou worden binnengebracht, die in het bed naast dat van mijn moeder zou komen te liggen. Terwijl wij zo lekker zaten te keuvelen werd er een bed binnengereden met een doodzieke man, die crepeerde van de pijn. De gordijnen rond zijn bed werden dan wel gesloten terwijl ze de arme man behandelden, maar ik voelde me ontzettend opgelaten dat ik daar zat en wilde net naar de gang hollen om de man zijn privacy te gunnen, toen er een po tevoorschijn werd gehaald en er vervolgens – nou ja – trompetgeschal klonk. Nu zou je zeggen dat ik in tijden van crisis verander in een hoopje ellende, maar neen; ik krijg dan altijd te pas en te onpas de slappe lach. Om van alles. Met een mengeling van een lachaanval en hartverscheurend medelijden rende ik proestend naar de gang, op de hielen gevolgd door vriendlief. Terwijl we buiten de klapdeuren een beetje zaten bij te komen hoorde ik het gepiep van oude bureaustoelwieltjes, waarop ik mijn moeder aan zag komen lopen met in haar hand haar infuus, gevolgd door de rest van haar bezoek. Hen was de kamer ook te klein geworden. Later refereerde mijn moeder aan deze man als ‘de Darmenman’. Mijn vader noemde hem ‘die man van de fanfare’. Ik zei nog verbaasd: “Ik wist niet dat hij bij een fanfare zat?”, waarop mijn vader een betekenisvolle stilte liet vallen (zie eerdere scène met de po).

Na weer een roerige nacht met de Darmenman naast haar, was mijn moeder meer vastberaden dan ooit om de artsen ervan te overtuigen dat zij daar niet hoorde. Ze trok haar joggingpak en sportschoenen aan, sjeesde heen en weer door de gang met haar infuus en klom op de hometrainer zodra er iemand van het personeel in zicht was; alles om te laten zien dat ze zich al veel fitter voelde. Toen de dokter arriveerde voor zijn ronde, keek hij naar de oude mensen links en rechts van mijn moeder, naar de hondszieke Darmenman en toen weer naar mijn moeder, die rechtop en blozend in bed zat en zei hij: “Zou u misschien al naar huis willen? Onder strikte voorwaarden hoor, maar dat is misschien beter.”

En zo mocht mijn moeder – nog steeds met koorts maar as ready as ready can be – zondagmiddag eindelijk naar huis. Waar ze meteen al opknapte van de omgeving. Ze moet nog steeds elke dag bellen met het ziekenhuis en af en toe terug voor onderzoekjes, maar ze hoeft in ieder geval niet meer te slapen naast Darmenman en alle bejaarden. En die wetenschap is al genoeg om van op te knappen.

NEnz’s Weird Weekends

Zaterdag was er een familiefeestje bij mijn oom & tante in het zuiden des lands. De vader van mijn (aangetrouwde) oom was er ook en je moet je voorstellen dat ik de beste man – die ergens achter in de 80 is – ongeveer één keer per jaar zie. Toen ik hem ging begroeten, vroeg hij dan ook hoe ik ook alweer heette. “Nancy” zei ik. “HOE?”, zei hij. “NAN-CY”, herhaalde ik. “HOE?”, zei hij weer. Nadat ik mijn naam nog een keer in zijn oor tetterde zei hij verbaasd: “Nenfie? Wat een aparte naam!”. Goh. Te moe om tegen te stribbelen dacht ik: ach wat kan het mij ook schelen, dan heet ik vandaag maar Nenfie. Toen vroeg hij: “Waar komt dat eigenlijk vandaan, Nenfie?”. “Ik zou het niet weten”, antwoordde ik naar alle eerlijkheid. “Ja jij moet dat toch weten, het is jouw naam!” riep hij (uhm, not really grandpa).  Ik gaf hem toen maar de betekenis van mijn enige echte originele naam en zei dat het iets van ‘lieflijk’ betekende. Waarop hij smalend zei: “Nou, als ik jou zo zie, dan klopt dat wel!”. Ik stamelde iets van dat ik nodig was in de tuin en ben de rest van de dag uit zijn buurt gebleven.

Dezelfde dag, terwijl ik weer eens een vluchtroute zocht voor de man die dacht dat ik Nenfie was, viel mijn oog op een nieuw schilderij in het huis van mijn oom & tante. In eerste instantie deed het me een beetje denken aan graffiti, met grote verfspatten in rood, geel en groen. Terwijl ik ernaar stond te kijken, zag ik wat ronde zwarte vormen en toen ik me afvroeg wat mijn oom en tante erin hadden gezien, zag ik ineens Snoopy (jep, Snoopy) naar voren komen in het schilderij: aldus de zwarte ronde vormen. Enthousiast zocht ik mijn tante op en riep ik: “Wat een leuk schilderij van Snoopy hebben jullie gekocht!” Waarop mijn tante het verhaal uit de doeken deed van hoe zij en mijn oom het schilderij in een Expo hadden zien hangen, waren gevallen voor de bijzondere kleuren en vormen, het kochten, het thuis ophingen aan de muur en mijn Tante ineens verbaasd uitriep: “Verrek, het is Snoopy!”.

Op zondag wist vriendin N. mij zo gek te krijgen mee te gaan naar een vlooienmarkt in de Veemarkthallen in Utrecht. N. weet altijd te gekke dingen van de Kringloop vandaan te vissen; een collectie coole oma-theekopjes, geborduurde poefjes en buikkastjes die ze vervolgens helemaal oplapt. Door mijn hoofd speelden zich visioenen af van een Chinese vaas die ik ergens voor een prikkie op de kop zou tikken en die later een fortuin waard zou blijken. Helaas bleek de vlooienmarkt eerder een treurige bedoening van mensen die jaren en jaren vast hadden gehouden aan hun oude zooi en die hier uitstalden – en dat alles onder een deken van loempia- en frikadellenluchten. Daarentegen hebben N. en ik ons kosteloos vermaakt met de aanblik van alle koopwaar (en ook kooplui). Met als hoogtepunten een schilderij van de Mona Lisa dat een ingelijste puzzel bleek, een enorme eenhoorn-knuffel, een kraam met poppetjes die gevouwen waren van opgerolde handdoeken en een oude man die een opgezette arend kocht en tegen ons zei: “Voor een euro mag je ermee op de foto”.